Met Led Zeppelin, The Biography heeft de Amerikaanse muziekjournalist Bob Spitz een boek geschreven dat iedere muziekliefhebber zou moeten lezen, als hij dat durft.
Led Zeppelin. U kent ze hoogstwaarschijnlijk wel, al was het alleen maar van de evergreen Stairway to Heaven. De legendarische rockgroep die van 1968 tot en met 1980 actief was en die van grote invloed is geweest op de rockmuziek in al zijn vormen. De band die tallozen in vervoering bracht en die honderden miljoenen albums verkocht, ofschoon de muziekpers er destijds nooit iets van heeft willen weten.
Maar achter de schoonheid van creatieve expressie en muzikaal vakmanschap zat ook een hele duistere kant van het wilde rock-’n-roll leven. De kant van wat het met een mens doet als deze door de aanhoudende successen en adoraties alle morele grenzen verliest en daarmee volkomen losgezongen raakt van de werkelijkheid. De biografie Led Zeppelin, The Biography geschreven door de Amerikaanse muziekjournalist Bob Spitz behandelt evenwichtig beide kanten van de band.
Het boek varieert telkens losjes op de thema’s van wat ik maar even Led Zeppelin Thuis en Led Zeppelin Uit noem. Thuis waar de band, meestal op een voorzet van Page tot grote muzikale hoogten groeide, steevast resulterend in sublieme albums. En Led Zeppelin Uit behandelt de talloze excessen en de compleet krankzinnige gedragingen tijdens de tournees.
De meeste aandacht krijgt aanvankelijk Jimmy Page. Dat is ook begrijpelijk omdat hij het initiatief nam om de band te starten nadat hij het zat was om als sessiemuzikant de ene na de andere wezenloze deun in te spelen (googelt u er maar even op). Jimmy had ideeën en een visie over wat voor muziek hij wilde maken: Amerikaanse blues vermengd met alles wat zo’n beetje mogelijk was. Rock en folk met name. Gaandeweg ontpopte hij zich als een soort naar binnen gekeerde mysticus die er onder invloed van occulte theorieën geen been in zag om het met meisjes van 14 seksueel aan te leggen en vrijuit te experimenteren met drugs (“do what thou wilt shall be the whole of the law”, kort vertaald als “doe wat je wilt en laat je daarin door niemand tegenhouden). Dit leverde hem later in de carrière van de band nog een hardnekkige heroïneverslaving op en daardoor volslagen wezenloze performances op de concertpodia. Page kende John Paul Jones (wat overigens zijn artiestennaam is) die net als hij een succesvol sessiemuzikant was, waarmee diens aansluiting bij de band was bezegeld. Jones blijft in de biografie wat op de achtergrond, een positie die hij overigens binnen de band ook innam.
In eerste instantie was het niet Robert Plant die bovenaan de lijst stond om de zanger van Led Zeppelin te worden maar rockzanger Terry Reid. Die zag er echter van af. Hij adviseerde om een kennis, Robert Plant eens te polsen (het zal u niet verbazen dat Reid daar later tamelijk veel spijt van had). Plant kende Bonham dan weer en de twee werden bij Page en Jones gevoegd. Voilà led Zeppelin. Plant wordt in het boek getypeerd als iemand die bij alle excessen nooit het voortouw nam maar die zich alles wel lekker liet aanleunen.
Drummer John Bonham wordt neergezet als een meesterdrummer (zijn bijnaam was Bonzo omdat hij alleen maar heel hard kon slaan) maar ook als een destructieve wildebras. Hij meende zijn heimwee on the road te kunnen kanaliseren met de inname van absurde hoeveelheden drank, wat hem stelselmatig een agressieve dronk opleverde. Verbijsterend zijn de beschrijvingen van zijn vernielzucht. Niet zelden sloopte zo ongeveer alles/iedereen wat/die zich binnen zijn gezichtsveld bevond.
Een belangrijke rol in het bestaan van de band en ook in het boek, is weggelegd voor manager Peter Grant. Een kolossale man met een verleden als ex-worstelaar. Grant was een zeer onaangenaam persoon die op een intimiderende wijze alles in het werk stelde om het onderste uit de kan te halen voor de band. In de heilige (terechte) overtuiging dat hij met de band goud in handen had, ging hij niets en niemand ontziend te werk met als doel zoveel mogelijk geld te verdienen. Later werd hij steeds meer paranoïde als gevolg van een cocaïneverslaving wat hem ook steeds agressiever maakte. Opmerkelijk en grappig detail is dat hij tijdens tournees de concertopbrengsten contant met zich meezeulde in koffers.
Ook tourmanager Richard Cole krijgt aandacht in het boek. Zijn grootste talenten waren het regelen van seksueel beschikbare meisjes tijdens tournees en het innemen van immense hoeveelheden cocaïne. Een onthutsende anekdote is dat hij onder invloed hiervan hard op weg was tijdens een vlucht met de bandvliegruig (een Boeing 720 met als toepasselijke naam The Starship) een ruitje in te trappen.
Hoewel het Robert Plant was die in een vlaag van opperste idioterie uitschreeuwde dat hij de Golden God was, werd uitgerekend hij als eerste hardhandig met beide benen op de grond gezet. Allereerst moest hij als gevolg van een ernstig auto-ongeluk langdurig revalideren. De genadeklap kwam voor hem nadat, tijdens een tour in 1977 in Amerika, zijn vijfjarige zoontje Karac thuis plotseling en volkomen onverwacht overleed als gevolg van een acute longontsteking. Hij trok zich langdurig terug, stopte met drugsgebruik en had er daarna eigenlijk nooit meer echt zin in.
Het definitieve einde van de band was feitelijk op 25 september 1980. Die dag overleed Bonham. Gestikt in zijn eigen braaksel. Hij bleek meer dan een liter wodka achter de kiezen te hebben gehad. De overige drie waren het unaniem met elkaar eens dat de ban was gebroken. Er was geen Led Zeppelin meer. Wel kwam er wegens contractuele verplichtingen nog één album uit, Coda, dat bestond uit nummers die op de plank waren blijven liggen.
In feite eindigt hiermee het boek. Hoewel dat goed te verklaren is (het gaat hier tenslotte om een biografie van de band), was het toch interessant geweest om, al was het maar kort, stil te staan bij de ontwikkelingen van de bandleden apart. Er wordt nog wel kort iets vermeld over het erbarmelijke optreden tijdens Live Aid in 1986, met Phil Colins op drums en over het eenmalige concert in 2007 in de O2 Arena in Londen (20.000 bezoekers, 20.000.000 (!) mensen die een ticket wilden hebben) ter nagedachtenis van platenbaas Ahmet Ertegun, nu met Bonham’s zoon Jason achter de drums. Spitz maakt de cirkel rond door weer te geven hoe bij dat concert uiteindelijk ook de muziekpers zich gewonnen moest geven. Alom was de mening dat hier iets heel bijzonders werd neergezet door een unieke band die in retrospectief een verdiende ereplaats moest krijgen in de muziekgeschiedenis.
Spitz is bij het samenstellen en schrijven duidelijk niet over één nacht ijs gegaan. Zijn boek is zeer doorwrocht in elkaar gezet. Talloze citaten van intimi en van de bandleden zelf destijds schetsen zeer een gedetailleerd beeld van hoe het eraan toe ging in de studio en on the road, compleet voorzien van verifieerbare bronnen en een uitgebreide literatuurlijst. Dat maakt het een boek van welhaast wetenschappelijk niveau waarin hij een prettige distantie hanteert. Hij toont zich vooral een beschouwer en geen hardcore fan of iemand die nog een rekening te vereffenen heeft. Dat maakt dat het een eerlijk betoog is geworden waarin hij het oordeel aan de lezer laat. Zeer aanbevolen!
Bob Spitz (2021); Led Zeppelin The Biography, New York: Penguin Press. ISBN 978-0-399-56242-6